Een man zat in de coupé nogal luid zijn verhaal te vertellen. Tegen de man die bij hem in het zitje zat, was hij een verhaal aan het afsteken over tweedehands auto’s of zoiets. Omdat het raampje openstond kon ik hem niet helemaal goed verstaan. Eerlijk gezegd had ik hem eerder geroken dan gezien of gehoord. Naast een kabouter Plop uitstraling (grijze baard, kaal hoofd met een bril, helaas zonder zijn puntmuts) verspreidde hij namelijk een zwerverlucht. In zijn hand zo’n megablik bier van Heineken en ondertussen dus maar stinken naar een combinatie van oud zweet, doorrookte shag, ranzige lijflucht en ongewassen voeten. Voor dat laatste kon ik het bewijs zien: bruinzwarte rouwranden onder zijn teennagels, teennagels die eigenwijs uit zijn rucanor sandalen staken. Bij nader inzien ook vieze rouwranden onder zijn vingernagels en donkergele vingers.
Ik merkte bij mezelf een afkeer tegen deze man en was blij dat hij niet te dicht bij mij zat.
En tegelijkertijd ook een soort schaamte voor mijn eigen gedachten. Want het is wel een mens. Stel dat hij nu een hartaanval krijgt, wat zou ik dan doen? Uit het oogpunt van medemenselijkheid moet je iemand toch gaan redden. Maar vanuit mijn hygienische oogpunt redeneerde ik ietwat opgelucht: ik heb geen (recente) reanimatietraining gehad, dus dat kan ik dan ook niet voor hem doen.
De trein stopte op het eindstation. Gelukkig was Plop nog springlevend en kon ik deze moeilijke interne discussie afsluiten.